I.
omdat jij niet gelooft
dat ik het duiken wil
dat ik niet verdrink
als ik de stenen
voor je uit het water vis
dat ze voor mij niet
zwaar zijn maar schoon
en schitterend zo
licht dat ik moet waken
dat ik niet te snel
bovendrijf me niet
laat vervoeren
aan de oever
staat een tafel klaar
zoals elke dag opnieuw
ik beloof je de stenen
er niet op te breken
maar ze te poetsen
tot ze fel glimmen
tot het licht door je
dichte ogen schijnt
tot een aangenaam oranje
kegel ze terug het water
weer in maar voed je
met mijn volharding
al zal het voelen
als een trap tegen
je schenen die je er steeds
weer tussen plaatst
ik trap nog eens
nog eens en ik hoop
dat de korstjes jeuken
dat je ze er een dag
niet afkrabt
II.
ik zie toch
dat je me vraagt
te komen
elke tree van
je ruggengraat die ik
voorzichtig beklim
voelt voor jou nog
zwaarder dan voor mij
we willen het
allebei:
mijn hand in je nek
mijn vingers door je haren
zo vaak heb ik beloofd
dat ik alleen zal strelen
je niet wil kelen
of erger nog dat ik
verdriet zal zien
vandaag loop je
misschien pas bij de
zesde wervel weg
dan zal ik trots zijn
op de voortgang
die we boeken
III.
jij verstopt
opdat ik vinden zal
dus onderin de ladekast
in het blik met koffie
bedolven bij het tuinafval
dan tussen landen van de
atlas waarheen we zouden
gaan of in de dozen
wijn die je niet drinkt
overal vind ik de brieven
waarin in jij je eind
verklaart
waar ik ze nog niet
gevonden heb is
verstopt ver in je borst
omdat ik daar niet
zoeken mag