De geschiedenis van de mensis de geschiedenis van emoties
1. De Mannen
Zijn lichaam is een wit uitroepteken
op het doek van de laatste nachtlucht
het eerste licht breekt
op zijn gewelfde lijf
voor het eerst zien wij
een Rubens-beeld, levend, echt
roerloos hangt hij daar
groeit uit, brandt in
tot de neergang
tot de nacht
tot de slopers
1. Marie Winker
‘Het is Joshua.’
Dat is wat Molly van schuin tegenover naar me roept. Ik kom net terug van de markt.
Zweet rolt onder de knellende bh-band vandaan over mijn buik. Geen ‘Ha buuf, hoe gaattie, zijn de ramen al gelapt, wat staat je lavendel weer hoog, heb je die aanbieding bij de drogist al gezien voor klovencrème, wat mij nou is overkomen, die verrotte rug speelt weer op, mijn hak brak af, dus ik bukte en toen zat die engerd van de hobbyzaak ineens zo vol met z’n klauw onder m’n rok, heb je mijn kat gezien, of: die klootzak van een Harold is er vandoor dus ik heb het maar op een zuipen gezet, wil je ook een glas? Deze sherry wordt beter met elke slok.’
Niets van dat. Alleen die drie woorden en zo’n ernstige blik op dat koppie dat ik zo goed ken, dat ik er eng van word. Haar kraaienpoten zijn ploegsporen in droge akkergrond geworden, de vlezige wangen vlekkeriger dan in haar meest kwade episodes. Wat ik zeg: doodeng.
‘Het is Joshua,’ zegt ze nog een keer.
Er is iets met Joshua. Joshua heeft me nodig. Ik laat mijn tas prei vallen, sappig klinkt de plof op de grindtegels, en bolder naar huis, naar de plek waar ik hem vanochtend achterliet.
‘Op het nieuws,’ roept ze me nog na.
Maar ik kan niet meer reageren, kan alleen nog maar rennen. Rennen! Ik wist niet dat ik het in me had. Ik kan me werkelijk waar de laatste keer niet herinneren dat ik überhaupt mijn pas heb versneld. De enige afspraken die ik de laatste jaren heb zijn bij de dokter of de sociale dienst en daar zijn de wachttijden zo lang, dat je toch niet op tijd aanwezig hoeft te zijn.
Joshua is anders. Waar dat jong zijn energie vandaan haalt is me een raadsel. Ik ben denk ik moe geboren. Hij niet. Zodra hij de kracht in zijn pootjes had om erop te staan, zoefde hij al aan me voorbij.
Ik gooi de voordeur open, ram de tussendeur tegen de muur, de scharnieren kraken vals, het pleister brokkelt van de gangwand. Hoe vaak heb ik Joshua niet verboden met de deur te gooien?
Hoestend van de inspanning hijs ik mezelf de trap op. Waar ik precies bang voor ben, weet ik niet. Het was Molly’s blik geweest die als een stroomstok op een koe werkte. Ik roep, nee, krijs zijn naam. Misschien is het zijn te grote hart. Daar is hij mee geboren. Een sportershart, drie keer te groot voor zijn kinderborstkas. Van de dokters moest ik hem rustig houden, lag een aanval altijd op de loer.
‘Hoe houd je een wild dier rustig?’ had ik gevraagd. ‘Probeer een aap maar eens uit een boom te houden.’
Er is nooit iets gebeurd, tot nu. Misschien ligt hij ergens verkrampt ineen, heeft het hart nu eindelijk zijn dreiging ingelost. Of erger. Of het de hitte of de pep is, weet ik niet, maar het aantal tienerdoden in deze stad piekt al jaren zodra het kwik stijgt. En het zijn altijd jonge jongens die sterven. Bloedmooie, puntgave jongens zoals Joshua. Wanneer je in deze buurt een meisje baart ben je bang dat ze te vroeg haar eer verliest. Maar krijg je hier een jongen, dan vrees je zijn hele leven voor zijn leven.
‘Joshua!’
Het duizelt me, maar ook boven is hij niet. Zijn kamer is netjes, zijn truien liggen opgevouwen op de plank naast het raam, zijn boeken op het bureau gestapeld van groot naar klein, De antieke soldatenpoppetjes die hij spaart netjes in gelid op de plank erboven. Zijn bed opgemaakt, het randje laken omgeslagen over de wollen deken zoals ik hem dat heb geleerd. Dat je in je doodsangst toch een knetter van trots voelt, gek is dat.
‘Op tv!’ hoor ik Molly beneden roepen.
Ik dender de trap weer af. Molly zet mijn boodschappen neer, bukt zich naar het scherm en zet het geluid harder. Ik kom de trap af en kijk naar mijn jongen. Onvast blijft het beeld ingezoomd op zijn vuile gezicht.
Het beeld gaat naar een wijder, stabieler shot en ik kantel mijn hoofd om te begrijpen waar ik nu naar kijk. Hij hangt in een soort mat die ergens aan vast is gehaakt. Het kost tijd om het beeld van de generaal erin te herkennen. Verrek, hij hangt aan de generaal! Ik kijk naar dat prachtige gespierde lijf van mijn zoon, die druiventros van spieren met dat knappe bekkie erboven. Weer dat klappertjespistool van trots dat knalt. Dat dit uit mij is gebarsten, uit mijn middelmatige lichaam, is het bewijs dat de natuur slimmer en grootser is dan we voor mogelijk houden. Ik staar naar Joshua, hoe hij aan dat godvergeten beeld van de generaal hangt.
Is dit een grap? Of nog erger; misschien meent hij het. Je moet je niet bemoeien met dat soort zaken, vind ik. Oproerkraaiers, van die demonstranten waarvoor niets goed genoeg is. Ze zorgen alleen voor meer trammelant. Leef om de ophef heen, maak je niet te druk, bemoei je alleen met je buren. Dat is hoe je het hier het langst uithoudt.
‘Ik wist niet dat hij van die club was,’ zegt Molly.
‘Dat is hij niet,’ zeg ik.
‘Het lijkt er anders wel op,’ zegt Molly.
‘Dat is hij níet,’ herhaal ik.
‘Je hoeft niet zo te snauwen,’ zegt Molly. ‘Tjeesh, Ik vertel jou nog eens wat.’
Met die club bedoelt ze over-de-rand-rechts. Nieuwe aanwas-neonazi-rechts. Die zie je steeds vaker in de wijk. Kinderen van de kerels waar ik vroeg mee dronk, lopen ineens overdreven rechtop. Ze hebben het over trots en eer en wat we allemaal zijn kwijt geraakt, en nou is er niks mis met een beetje kritisch zijn, ik bedoel, we maken te veel ruzie hier, maar dat komt ook omdat het ons niet makkelijk wordt gemaakt. Je zou willen dat we dat eens in zouden zien. Een vlekkeloos leven bestaat niet. Je moet alleen niet in de vlek gaan wrijven.
‘Misschien hoort ‘ie wel bij de anderen,’ zegt Molly nu. ‘Die lauwe theedrinkers die dat beeld weg willen hebben. Die staan daar ook. Heeft ‘ie daar ooit iets over gezegd?’
Ik ga elk gesprek dat ik met Joshua heb gehad de afgelopen maanden na. Bedenk dan dat ik eigenlijk weinig met hem heb gesproken. Niet meer dan wat nodig was, snap je. Zoals je praat met familie. Over kleine dingen, omdat je de grote dingen al samen hebt meegemaakt. De rest hoef je niet te bespreken. In een gelukkig gezin, doet de rest van de wereld er niet zo toe.
‘Zo’n druktemaker is hij toch nooit geweest?’
‘Joshua was gewoon een kalme,’ zegt Molly. ‘Althans, dat dacht ik.’
Ze pakt mijn hand vast alsof we de uitslagen van de postcodeloterij bekijken. Samen staren we naar de televisie. Er wordt uit de lucht gefilmd. passerend verkeer rondom het plantsoen, joelende mensen, Joshuaatjes kruin. De protesteerders voor en tegen zwaaien met hun borden naar de cameradrone als drenkelingen naar een reddingsboot.
We zien de meeste ellende hier als passerend natuurgeweld. Die protesteerders komen helemaal niet uit de wijk, dat is de hele grap van dit gedoe. We zouden hier gewoon effe gedeisd blijven, een paar uur gedoe hebben, maar dan zou het weer als vanouds zijn buiten. Die Mannen van de Toekomst weer naar huis, die zogenaamde goeddoeners blij, het beeld weg en alleen nog onze eigen sores als afleiding. Maar die kans is nu verkeken. Nu gaan de Nooddorpers zich er mee bemoeien. Nu er iemand mee te maken heeft die ze kennen, zullen we het horen en voelen ook. Dit gaat fout aflopen, dat voel ik. Voor Joshua, voor mij.
Molly schraapt haar keel.
‘Ik zou mijn haar maar in de krullen zetten, meid. Die camera’s komen vast deze kant op.’
En ze is nog niet uitgesproken, of er wordt op de bel gedrukt.
1. Chiron Clemens
Noem dit: bakermat, belofte, braakland. Geografisch gezien een middelgrote havenstad, verzakt in de delta, verouderd maar nog steeds in werking, ingehaald door buurlande met snellere, uitgebaggerde routes, vliegverkeer, maar eeuwenlang een centraal knooppunt voor intercontinentale reizen geweest, waar goederen, dieren, en ja, mensen werden verhandeld en verder vervoerd. Aankomstplek en afvoerput.
Noem dit: stad van turf en bloed. Het centrum bijna een eeuw geleden uit elkaar gerukt door een binnenlandse handelsoorlog tussen de hoge en lage provincies, de brandgrens een toeristische wandelroute van zwarte kinderkopjes door het centrum, de omringende dijken geteisterd en uitgedroogd door lange, hete maanden in de zomer. Kapotgeslagen door stormen en hoog water in het najaar, de gemeente omringt door een uitgeputte turf- en koolindustrie; we hebben hier genoeg problemen.
Noem dit: kantelpunt, geboorteplek, doorsluisgebied. Hier geldt arbeidsethos, praktische toepassingen. Stadsvernieuwing haalde de gebouwen die de gevechten overleefd hadden neer in plaats van renoveren. Karaktervolle gevels bezweken onder toekomstdwang en alleen in de rijke wijken werden de lommerrijke lanen nog bewaterd, de treurwilgen beknot en de houten trappen en serres in de lak gezet. De rest mag het met bouwpakketten van de lopende band doen. Fantasieloos rendementswonen in moderne materialen. Trespa, spaanplaat en beton. Het goede leven van weleer wordt in stand gehouden als fopspeen voor de rijksten die blijven, maar hier wordt geen geld meer verdient, alleen nog opgepot.
Dit is mijn stad. Dertig jaar geleden was ik de sterschrijver van een landelijke krant. Idealisme ging toen hand-in-hand met verslaggeving. We gingen de wereld veranderen, stad per stad, woord voor woord. Think global, act local. Dat ik terugkwam naar mijn geboortegrond, me hier zou opwerken tot hoofdredacteur van de Ochtendstem was niets minder dan mijn cadeau aan de wereld, dacht ik. Een hommage aan mijn wortels.
Flats en nooddorpen waren tijdelijke noodoplossingen na de oorlog, brand en stormen. Het zijn nieuwe wijken op zich geworden, met hun eigen wetten en mores. We schrijven hier een stad met potentie voor ondernemers, met een opkomende toerismesector voor avontuurlijke backpacker die opengescheurde vuilniszakken authentiek noemen en drugsgeweld sfeervol vinden. De opkomst van lokale middenstand in de plinten van leegstaande, verloederde kantoren. Concept stores met rekken vol ecovriendelijk tricot. Dit is het speelveld van durfinvesteerders met visie, aldus de verkoopbrochures van de moerassige hectares die tussen de wijken liggen te verzinken in de geschiedenis. Hier kan de expansiedrift naar hartelust uitrollen.
Het leven wordt hier als een stroom vooruit gedroomd, maar de waarheid is dat we bij geboorte in het water worden gegooid en spartelen om op onze plek te blijven.
Maar vissen kunnen springen.
We schrijven hier een stad die voortploegt, doormoddert, uitglijdt, die dapper en tanig weer opstaat gelijk een gewond dier, maar altijd de magere flank aan de zijkant van de kudde is. Onze botten zijn goed te zien en we vallen ten prooi aan roofachtige gevoelens van buiten. Hier wordt makkelijk geronseld en geradicaliseerd.
Ben ik milder geworden?
Ja.
Ben ik pragmatischer geworden?
Ja.
Ben ik al mijn idealen kwijt en schijnt de hele wereld me overbodig toe, met het nieuws voorop?
Op sommige dagen zal ik hier volmondig en vurig tegen in gaan, op andere dagen zwijg ik.
1. Dirk Demorra
Goud op teakhout. De dag begint met de tik van Emma’s trouwring op de deur. Dit is het ritueel: mijn assistent komt binnen en ik zit klaar. In het pak, met de zegelring, de kalende kruin en het vermoeide vlees van een burgemeester in zijn derde termijn.
‘Complicaties bij de generaal,’ zegt ze.
Na dertig jaar samenwerken hoef ik haar maar even aan te kijken en weet dat ik me zorgen moet maken. Haar normaliter zachte ogen zijn vandaag gehard meringue. Ze schakelt de tv aan op de hoekkast en daar stroomt het spektakel de kamer binnen. Een magere jongen heeft het beeld beklommen.
‘Bij welke groep hoort hij?’
‘Geen idee.’
‘Lijkt me strafbaar’, zeg ik.
‘Hij bevindt zich buiten de toegestane vakken van de protesteerders.’ Emma slaat haar armen over elkaar. ‘Daar kunnen we het op gooien. Als hij het beeld beschadigt, is hij een vandaal.’
‘Klinkt bureaucratisch,’ zeg ik.’En we gingen het beeld toch al weghalen.’
‘Weghalen, maar niet beschadigen,’ zegt Emma. ‘Dat is een verschil.’
‘Is het landelijk al opgepikt?’
‘Het is opgepikt.’
Ik scheld niet graag, dus ik bol mijn wangen, smak wat en blaas onmachtig uit. Dat het beeld van een of andere generaal uit een halfvergeten geschiedenis zoveel zou losmaken. Wie had er gedacht dat ik boze post zou krijgen uit Zweden en Zwitserland, of waar al die sympathisanten van de Schone Straat-beweging allemaal vandaan komen. Het leek me vrij onschuldig om het te laten verwijderen. Een goede daad, dacht ik. Dit was wat het jonge electoraat zou willen. Verandering, toch?
1. Anne Clemens
Les 1: draag schoenen waar je mee kunt sprinten. Leer rennen. Leer vluchten zonder in paniek te raken. Zorg dat je fit en wendbaar bent. Wees op je hoede. Marcheer nooit zonder water, blarenpleisters en een halve liter melk tegen traangas. Zorg voor iets zwaars dat als wapen kan dienen, maar niet op een wapen lijkt. Ik noem: een blik soep, een boek met harde kaft, een zak gedroogde bonen.
Het verwijderen van de generaal zou het grootste wapenfeit van onze groep Schone Straten Schoon Geweten worden. We hebben er drie jaar voor onderhandeld en het was in kannen en kruiken, tot die eikels van De Mannen er bij gingen staan. We voelden ons gedwongen om ons kenbaar te maken, er op onze beurt bij te blijven waken. Die symboliek telt.
Nu doen we al jaren niet meer aan beginnersfouten bij Schone Straten, maar die beeldbeklimmer zien we niet aankomen.
Hij neemt een aanloop, klimt atletisch tegen de sokkel op en trekt zich aan de laars omhoog. Op de knie blijft hij even hangen alsof het beeld hem billenkoek gaat geven, maar hij slingert zich verder omhoog, bindt zich vast om de borst. Het gaat soepel, alsof het gepland is en geoefend. Wij staan erbij en kijken ernaar. Hadjar zegt dat ze hem kent van de basisschool, dat hij Joshua heet en een stille was, maar een zachte. Dat hij misschien wel met ons sympathiseert. Dat dit weleens de vuist kan zijn die we zochten tegen de Mannen. Alsof onze eigen vuisten niet genoeg zijn.
‘Maar waarom klimt ‘ie dan óp het beeld?’ vraagt Chris, Hadjars vriend. Hij is er nog maar net bij en noemt zichzelf een gespreksdokter. Daar is hij voor in te huren, maar zover ik hem tot nu toe heb meegemaakt, stelt hij eigenlijk alleen maar vragen.
‘Kijk naar de symboliek,’ zegt Ricky, immer de kunstgeschiedenis student gebleven die ze was toen we elkaar leerde kennen. ‘Hij is van kleur, hij is duidelijk gekleurd. Zwarte jongen die kwetsbaar in de armen van de grote witte man hangt.’
‘Maar het beeld is van zwart marmer?’ zegt Chris.
Niemand gaat op hem in. Het is een goede jongen, maar sommige vragen hoef je niet te beantwoorden. En ja, ze heeft wel gelijk, de jongen heeft een lichte tint, maar dat zou ook makkelijk door een buitenleven kunnen komen. Misschien werkt hij aan de snelwegen om de stad heen, weet jij veel.
Ik app Melville die bij de mannen staat, die zich undercover bij de mannen heeft gevoegd sinds ze bij het beeld staan. Het zwarte spijkerjasje en de laarzen met stalen neuzen, die hij van de Mannen voor de Toekomst hebben gekregen als een soort uniform, staan hem goed. Dan kan ik niet zeggen, natuurlijk, maar het is zo.
Issie van jullie? app ik hem.
Ik zie hem naar zijn telefoon kijken, terugschrijven.
Niemand kent m hier schrijft hij terug.
‘Maar wat wilt die jongen hier dan mee zeggen?’ vraag ik.
‘Dat is toch duidelijk,’ zegt Ricky. ‘Hij zegt er alles mee.’
‘Alles is net zoveel als niets,’ zeg ik.
Ricky kraakt een zonnepitje, spuugt de velletjes tussen haar voortanden naar buiten.
‘Misschien,’ zegt ze. ‘Maar je moet toegeven dat hij je aan het denken zet.’