Op het dak

We zaten op de daken toen het gebeurde. Een evenement, happening of gewoon een ongelukje. Sommige van ons noemen het tragisch, andere lachen zachtjes onder hun adem. Ik vrees voor deze kloof in plaats van de afgrond voor mij. Wat hebben we nog gemeen? De wortels die uit onze tenen groeien met onze blik op oneindigheid. Naar elkaar kijken we sowieso niet meer. ‘S avonds stoppen we knoflook in onze oren om de klaagzang uit de diepte niet te hoeven horen en overdag oefenen we de choreografie van de zonnedans. Ik stel mij voor dat andere groepen, op andere daken ver weg van hier aan het dansen zijn voor regen.

Het dak is plat en hoog. Ik zou er iets romantisch van willen maken maar dat is mij nog niet gelukt. Grijs is een woord wat me te binnen schiet. Ons huis van beton en zeil. Ik en een paar andere uit de groep hebben ooit aangeboden om te zoeken naar materiaal om de hele aangelegenheid een beetje te verzachten. Houten fauteuils of een likje verf. Zelf ben ik fan van geel. De Technicus heeft het abseilen echter verboden, naar beneden kunnen we niet meer. Ik geloof nog steeds dat hij het beste met ons voorheeft. Hij is immers het stamhoofd, maar ik denk niet dat hij de exceptionele waarde inziet van een esthetische leefomgeving. Naast de platheid van ons fundament zijn er nog een paar oude luchtroosters, van die grote stalen kubussen, en een paar ladders. We gebruiken die voornamelijk om het zeil hoog te houden. Aan de zijkant van het gebouw staat iets geschreven in rode neon letters. Omdat de gevel er te dicht op zit kunnen we niet lezen wat er staat. Dit was de grondslag voor de uitvinding van het inmiddels zeer populaire spel ‘Neon Wat Dan?’. Hier werd een einde aan gemaakt toen een toegewijd stamlid te ver voorover boog en een koprol de duisternis in maakte. Bij nieuwe maan als ik in het donker mijn uitgestrekte handen niet meer voor mij zie, loop ik soms stiekem naar de rand. Ik neurie zachtjes het zwanenlied voor de begane grond. De andere verdiepingen ben ik kwijt.

‘We wachten op de derde golf’, belooft een zwakke stem zonder gezicht in de verte. ‘Veilig’ is het woord waar we eigenlijk op wachten, maar waar niemand zijn vingers aan brand. Ik weet niet meer wanneer de gezichten begonnen te vervagen. Ik herinner me nog wel de discussies, de ruzies en het verwijt. In het Vroeger was ik nooit zo goed met confrontaties maar op het dak schieten de nieuwe rollenpatronen de grond uit als onkruid. Ik heb mij ontpopt tot een herrieschopper, een pestkop en een leider. We zitten in een transformatie. De groep evolueert in groepjes en ik heb alle tien de vingers in de pap, ook al kan ik me niet meer heugen wanneer de laatste keer is geweest dat ik mijn handen heb kunnen wassen. Er zijn dagen dat niemand ook maar iets zegt. Niet eens een monotoon goedemorgen. Als blikken kunnen doden, kunnen schouderklopjes levens redden. Achterstallig onderhoud heeft prioriteit maar niemand heeft nog zin een poot uit te steken in dit besmette klimaat, deze beschimmelde ambiance. Een afgestompt horizontaal landschap in de wolken waar het wemelt van ambitieuze amoeben.

Elke dag dansen we zwijgend samen. Iedereen heeft de pasjes onder de knie maar we hebben al weken geen zon gezien. Het zwarte water valt uit de lucht en door het eindeloze gekletter op het zeil verbrijzelen mijn kaken de enkele kiezen die er nog over zijn. ‘Ik word gek, ik wordgek ikwordgek’ in een loop in mijn hoofd. Of zei ik dat nou hardop? De groep die groepjes zijn geworden zijn nu alleen maar enkelingen naast elkaar. De vloedgolf razend onder ons en het egoisme viert hoogtij. Ik doe een dagelijks rondje langs de eenzame ontwortelde treurwilgen-van-mensen en probeer ze moed in te spreken. Hoe lang houden we dit nog vol?

Na verloop van tijd roept de Technicus iedereen bij elkaar. Niemand staat op. Hij schreeuwt over de daken dat hij vanaf nu niet meer de Technicus zal zijn, maar aangesproken wilt worden als Simulant. Ik neem aan dat hij nog steeds ons stamhoofd zal zijn, maar ik kan niet zeggen dat ik er echt van overtuigd ben. Hij wijst schijnbaar willekeurig wat mensen aan en benoemt hen tot zijn adviseurs. Zij zullen vanaf nu bekend staan als de Charlatans. Samen zetten ze hun kamp op bij de luchtroosters. Zonder al te veel bekijks trek ik mij terug naar de rand om badend in de rode Neon (wat dan?) gloed mijn moedervlekken te tellen en in kaart te brengen. De index is bijna af.

Geluid reist niet zonder bagage, het draagt een onhandige koffer zonder wieltjes waar de sluiting steeds van openklapt. De grens tussen fluisteren en schreeuwen is fictief en triviaal. In het Vroeger waren er dode kamers. Ruimtes zonder echo. Niemand overleefde het in deze kamers. We worden gek van het suizen van ons eigen bloed, van het geluid wat luchtdeeltjes maken. We gaan dingen zien die er niet zijn. Ik weet dat absolute stilte niet bestaat, maar op dit dak is het alles waar ik naar verlang. Licht en stilte. Een snipperdag van het natte lawaai. Misschien had ik het allemaal niet zo erg gevonden als ik iemands hand mocht vasthouden. Of als ik zag dat anderen elkaars hand vasthielden. Nee, zo houden we dit niet langer vol.

Die ochtend was er wat verandert. Ik heb mijn ogen dicht en probeer me te concentreren op mijn andere zintuigen. Het voelt alsof ik weer kan nadenken en ik mezelf kan verstaan. Ik stap de tent uit en dan pas zie ik wat het is. Het regenen is gestaakt. Het zwarte vocht nestelt zich niet meer in mijn poriën. Uit enthousiasme probeer ik de anderen wakker te maken maar niemand hoort mij. Iedereen zit, staat of ligt onder het zeil maar niemand reageert. Volgens mij werd dat apathie genoemd. Ik ren naar het luchtrooster maar Simulant is natuurlijk al lang vertrokken met zijn Charlatans. Ergens tussen pessimisme en naïviteit had ik deze al zien aankomen. We zijn stuurloos, bewegingloos. Behalve ik. Ik gooi mijn neus de lucht in en zie dat het nog even grijs en donker is als daarvoor. Ik verlang naar de tijd dat ik was met de andere, dat we plannetjes bekokstoofde en ons leven in eigen handen namen.

Nu staar ik de afgrond in en zie een dikke laag appelstroop, of een sterrenloze nachthemel. Dit is een goed teken, het water is rustig en de wind is gaan liggen. Tussen de mensen en de spullen heb ik een touw gevonden, karabijnhaken en een klimgordel. Wat ik precies zoek of ga vinden daar beneden weet ik nog niet. Ik weet alleen dat de stilte me in beweging heeft gezet en dat ik niet meer terug kan naar de kleermakerszit. De eerste stap zal ik vanzelfsprekend zetten bij de rode Neon letters. Er zit schoonheid in niet-vicieuze cirkels, als het cirkeltje gewoon weer lekker rond mag zijn. Geel is een woord wat me opeens te binnen schiet. Het luchtrooster ziet er stevig genoeg uit voor mijn anker en ik bind het touw vast. Niemand schiet me te hulp, niemand is thuis. Als je iets goed wilt doen? Adem in, adem uit. Adem diep in, adem vastberaden uit. Mijn tenen komen over de rand en ik laat mezelf vallen in het rood. De gloed is warm, heet zelfs. Net anders dan geel aanvoelt, maar het komt in de buurt. Het rood ontroert, ontwapend. Ik duw mezelf af van het beton, het rood verdwijnt van mijn huid en ik zie de letters woorden worden. ‘Alles’. Ik duw nog een keer en kijk naar het eerste woord. ‘Van’. drie keer is scheepsrecht en ik zet mezelf zo hard mogelijk af van de wand. Ik voel het touw knappen terwijl de woorden zich vormen tot een zin. ‘Van alles is weer waardeloos’.