De varkens

‘In weer en wind stond ik daar met mijn aardappelschillen en broodkorsten. Dat doet wat met je. Als je elke dag naar iets kijkt, dan krijg je daar een band mee. Dat wil je zien groeien. Ik ben toch zeker geen dierenbeul?’

De varkens snuffelen aan de camera. Er blijft modder achter op de lens.

Nel lijkt rustig. Zelfs haar ooglid trekt nauwelijks. Ze vindt dat ze het mooi gezegd heeft. Niet dat het nog iets uithaalt. Alles is al beslist. Zoals altijd alles van boven wordt opgelegd. De dames en heren van het bestuur weten niet wat hier leeft. Ze komen nooit zelf kijken. Bang dat ze vuile zolen krijgen.

Als dat kunstzinnige onmens in beeld komt, zet Nel haar tv uit. Ze trekt haar jas aan voor het spoedberaad. Niet dat het veel zal uitmaken. Maar je moet toch wat.

Ze had die subsidieslurper vanaf het begin al niet gemogen. Met haar zelf genaaide gewaden en zelfvoldane kop. Alsof zij het wel even ging oplossen. De gebruikte naalden in de bosjes. De meisjes in de kelderboxen. De stront in de portieken. Kunst in de krachtwijk, noemden ze het. Iedere wijk die achterbleef op landelijke statistieklijstjes werd opgezadeld met zo’n lauwe theedrinker. Het kreng kwam niet eens uit de stad. Ze mocht nog maar net een biertje bestellen. Wat wist zij nu van de Kaapse kracht? Andere wijken kregen een moestuin. Of een optocht. Of een karaokebus. Gezellige dingen. Niet hier. Nee, hier kwamen twee varkens. Midden op het plein, voor de C1000, werd een stal gebouwd met modder, stro en afdak. Alsof het al niet genoeg stonk op straat. Maar toen de Hollandse landbiggen er eenmaal waren, vond Nel ze leuker dan ze had verwacht. De staartjes van Ben en Berry bewogen zo vrolijk als ze aten. Ze waren net zo speels als de chihuahua’s van de overbuurvrouw. De buurt moest ze etensresten voeren. Ook Nel stond er dagelijks. Met het loof van de andijvie of een slahart. Ze was zich lam geschrokken toen ze zag dat scooterschorriemorrie de biggen döner kebab voerden. Ze was bij het buurthuis gaan klagen. Maar volgens dat wijf was vlees niet slecht voor de biggen.

‘Hun lot is ons lot.’ Ze grijnsde er mysterieus bij.

 ‘Maar is het gevaarlijk?’ had Nel nog eens gevraagd. ‘Het is toch niet giftig voor ze?’

Varkens eten ook vlees. Dat wist Nel niet. Sindsdien deed ze elke zondag een plakje boterhamworst bij de oude boterhammen. Voor de lekker.

Toen Ben bijna was gestikt in een biet met een kromme spijker erin, werd er een varkenswacht opgericht. Arie, de gepensioneerde slager, nam  het voortouw.

‘Het moet 24 uursbewaking worden.’ Hij zat er zelf de meeste nachten. Hij sliep toch al weinig.

Nel vond dat ze niet kon achterblijven. Twee middagen per week zat ze naast de straalkachel onder het afdakje. Ze werd er rustig van om naar de scharrelende beesten te kijken. Het gaf haar de tijd om oud breiwerk af te maken.

Sinds de varkenswacht werd er minder vernield rond het plein. Het bushokje tegenover de varkens bleef sinds hun komst heel. Er lagen minder peuken op de stoep. Eén keer is Nel zwaaiend met de poepschep achter twee vechtende jong aangerend. Er lag er al een op de grond. De ander had zo’n aardappelschilmessie in zijn hand. Ze stootte de schop in de lucht.

‘Klaar nou!’ had ze gekrijst en ze waren gevlucht.

Ze was een binnenvetter. Iemand die achteraf pas wist wat ze had moeten doen, had moeten zeggen. Maar ze wilde geen rotzooi meer. Niet in haar straat, niet bij haar biggen.

De ellende begon met oude pallets van de supermarkt. Uit leegstaande drugspanden begon het onmens houten vloeren en plinten te trekken. Dagenlang was ze naast het varkenspleintje aan het zagen en timmeren. Langzaam verrees een podium.

‘Waar is dat voor?’ vroeg Nel. Straks hadden ze weer zo’n verroeste spijker-incident.

‘Voor de buurtbarbecue,’ antwoordde ze.

Barbecues, daar was Nel wel voor te porren. Dat iedereen een lekker worstje of een speklappie meenam. Ook de Turken van de groentewinkel die rot fruit naar de varkens brachten en de bejaarde buurman in zijn karretje. En de mannen van de haringkar. Korenwijntje erbij.    

‘En dan proosten we op Ben en Berry.’

Het rotwijf grijnsde weer. ‘Inderdaad. Ben en Berry zijn de feestvarkens.’

Nel vouwt de natgehuilde zakdoek op. Die moet ook weer in de was. Het is gaan schemeren. Ze draait haar deur op slot. Wat was ze naïef geweest. Ze had gedacht dat de varkens naar een kinderboerderij zouden gaan. De kwispelende biggen waren inmiddels uitgegroeid tot vleesbonken en kwamen soms een krabbel achter hun oren halen. Nel had gehoopt dat ze in de buurt geplaatst zouden worden, zodat ze ze nog eens kon bezoeken.

Op de regionale radio had ze voor het eerst over de plannen gehoord. De heks zou Ben en Berry zelf slachten. Het podium was een schavot. Ze wilde de scholieren uit de wijk workshops beenhouwen geven, maar daar had ze geen vergunning voor gekregen.

‘Ik wil mensen verzoenen met het geweld van ons bestaan. We moeten het omarmen, net zoals de goede dingen in het leven.’

‘Denk je niet dat dit tot veel ophef in de wijk zal leiden?’ vroeg de interviewer.

‘Integendeel, het zal verbroederen. We zorgen voor marinades uit allerlei verschillende landen. Zo proef je hoe je buren het vlees zouden eten.’

Toen de buurt er lucht van kreeg en de eerste stoeptegels door de ruiten gingen, kreeg het wicht politiebeveiliging. Twee norse NSB’ers zorgden ervoor dat ze kon doortimmeren. Er verschenen journalisten, cameramannen, busjes met schotels erop. Van rechts tot links, iedereen had het over het lot van de varkens. De Partij voor de Dieren deelde ballonnen uit, eiste de zaak op in de media als voorbeeld van ‘de ziekelijke drang om dieren als entertainment in te zetten’.

‘Het project van mevrouw Kattenbel is een groot succes gebleken. Het heeft de wijk verbroedert en de Kaap op de kaart gezet.’ De wethouder van Cultuur kijkt de volgepakte zaal rond. Hij trekt zijn jasje recht. Dit is het volk voor wie hij dag in dag uit plannen bedenkt, voor wie hij zijn rust soms opoffert. En toch is hij niet op zijn gemak. Het voelt niet als zíjn volk. 

Hij schraapt zijn keel. ‘De Kaap is krachtig. De Kaap is avontuurlijk en experimenteel. Daarom zal de barbecue doorgaan. De gemeente heeft alle benodigde vergunningen reeds gegeven. Er zal verscherpt politietoezicht zijn om de avond te laten verlopen zoals gepland.’

‘Jullie vermoorden onschuldige dieren!’ roept een Feyenoordsupporter met een stadionverbod.

Het kreng zit naast de wethouder en draagt een diadeem met varkensoortjes. Ze leunt naar het microfoontje op de tafel voor haar. ‘Dat doen we elke dag,’ zegt ze. ‘We zijn allemaal deel van de dood.’

Nel steekt haar hand op. De wethouder knikt, ten teken dat ze mag spreken. ‘En de kinderen dan?’ Haar stem trilt.

`Wat bedoelt u met ‘En de kinderen dan?’’ vraagt het kreng. Nel voelt dat ze rood wordt. Nu mag ze het niet laten afweten.

`Ze zijn aan Ben en Berry gehecht. Ze horen er bij.’

‘We denken juist aan de kinderen. Nu weten ze waar hun voedsel vandaan komt.’

Ook Arie is bij het spoedberaad. Hij staat achterin, vlakbij de wc. Zijn blaas wil nog weleens opspelen. Zeker op vreemde plekken. Hij kijkt naar het kunstenaresje. Schat haar armkracht in. Die krijgt een beer niet in één haal gekeeld. Daar heeft ze de kracht niet voor. Laat staan het vakmanschap. Dat wordt vier, vijf keer hakken. Het gekrijs van een varken in doodsangst gaat door merg en been. Dat is voor niemand goed. 

Na afloop van de vergadering staat Nel buiten te blèren. Ze pakt Arie bij zijn arm, legt haar hand op zijn zegelring met het familiewapen. De bijl en horens worden bedekt door haar vingers.

‘We moeten iets doen,’ zegt ze. Maar ze weet niet wat. `Ik reken op jou, Arie. Heel de Kaap rekent op jou.’

Hij knikt. Trekt dan zijn arm terug. Hij kan niet tegen jankende wijven en sjokt door.

Het hof achter de oude slachterij, waar nu een parkeerhaven ligt, daar deden ze het. Zijn opa, vader, Arie zelf en zijn zoons. Hij is opgegroeid met zijn poten in het bloed. Hij deed het graag. Slachten is zwaar, maar eerlijk werk. Je moet je kop erbij houden, anders sla je zo het bloed in de haas. Toch was hij blij dat hij na dertig jaar houwen de beesten in stukken geleverd kreeg, uitgebloed en koud van de koeling. Het scheelde hem een hoop boenwerk. Hij vindt het niet erg dat dieren sterven. Hij vindt het niet erg dat ze gefokt worden om te eten. Wat hem tegenstaat is de minachting voor het ambacht. Voor de kunde en kunst van het slachten. Alsof de eerste de beste het wel even kan. De chirurg plukt ook geen toevallige voorbijganger van de straat om een operatie te doen. Zo werkt dat niet. Een beschaving bestaat uit verschillende rollen. Jager, moeder, boer, bouwer, slager. Zo kent iedereen zijn plek. Er was voor hem niets te kiezen. En dat gaf rust. Mensen weten in deze tijd niet meer wat ze moeten doen. Ze doen maar wat. Dat is wat er mis is. Ook met de Kaap. De jongens hier verwarren beroemd met berucht zijn. Geknakte meiden schooieren rond in babykleren, op zoek naar troost. En om het minst of geringst blèren en keten ze. Niet gewend om de mouwen op te stropen en de tanden op elkaar te zetten.   

Het is de nacht voor de slacht. Op straat is het onrustig. Vuurwerkbommen ontploffen in vuilnisbakken. De bushalte ligt weer aan diggelen. De Feyenoordsupporter met het stadionverbod heeft zich lekker uitgeleefd. De politie patrouilleert op paard en Segway door de straten.

Arie kijkt in zijn kledingkast. Zijn schort heeft hij weggegooid toen hij zijn eerste pensioen kreeg, maar zijn riem heeft hij gehouden. Hij laat het soepele leer door zijn handen gaan. Checkt de gesp. Na al die jaren nog steeds geen spatje roest.

Zijn buik is één gaatje gegroeid. Hij trekt zijn messen uit de sokkenla. Wrijft ze op en steekt ze op hun plek. De kloofbijl, het steekmes, het kromme afhuidmesje. Het oude gevoel komt weer terug.

Het miezert. Hij ruikt de natte stenen. Hopelijk zet het door. Regen scheelt weer kraanwater. Hij weet waar ze woont. Vroeger had hij een meissie in het huis ernaast. Hij weet van het sluipgangetje en het klemmende kelderraam, de werkende kozijnen. Hij is ook jong geweest. Hij heeft ook wel eens kattenkwaad uitgehaald. Zijn messen glimmen in het maanlicht. Hij voelt zich goed. Hij heeft er zin in. Het is tijd om zich weer eens goed kwaad te maken.