Met mijn moeder liep ik langs een sportveldje. ‘Kijk,’ wees ze, ‘mooi hè.’ De berm langs het pad lag bezaaid met bierblikjes, allemaal groen. Het waren er zoveel dat het geen lelijk zwerfafval meer was, maar bijna een mozaïek van gras en blik in vele schakeringen van groen. Mijn moeder, die normaal herriemakers en vervuilers weleens met grof geschut van de brommer zou willen schieten, keek opgetogen naar al dat fraais in de berm. Raar, dacht ik, één blikje zou lelijk zijn, maar een heleboel tegelijk zijn samen iets moois. Misschien schuilt daar wel een gevaar in, dat iets lelijks in groten getale ineens heel mooi kan zijn.
Dit stuk verscheen eerder in Wat als we niet waren betoverd (Prometheus, 2018).
CZ | DE | EN | HR | RO | SR